Michael Robinson ('What's in a name'?) - deel 2 - De Tijdspiegel, Jaargang 37

Dit is een reeks artikelen waarin Evert Jan Poorterman ons meeneemt op een fascinerende ontdekkingsreis.

Over de komst van een ster en vooral zijn bewoners die al sinds 445.000 jaren álles, maar dan ook écht alles op onze planeet bepalen.





De Tijdspiegel, 1880, Jaargang 37, derde deel - Staatkunde en geschiedenis.

Friezen, Saksen, Franken - onze voorouders
(Eene ethnologische studie)

Nu we zo massaal worden aangevallen door de ‘spontane’ opstanden wereldwijd (gesponsord door de Open Society Foundation van George Soros, die honderden miljoenen Dollars investeert om de blanke samenlevingen te ontwrichten), naar aanleiding van de gewelddadige dood van George Floyd, die al drie jaren dood schijnt te zijn... is het tijd om ook witte tegengeluiden te laten horen (lezen). Zo lang we der nog zijn, moeten we ons laten horen, want vergeet niet; ook Corona is een oorlog tegen de blanke suprematie, waarvan de zionisten/nepjoden vinden dat daar een einde aan moet komen en dat een mengras van Afrikanen en Aziaten onze plaats moeten innemen. En die komen sinds de jaren ‘60 al gestaag Europa binnen! Maar nu wordt het ernst want ze hebben haast (Soros en zijn vazallen).

george soros, antifa

Wordt anarchist en verdien maximaal 200 Dollar per actie/champagne; de risico’s zijn voor jou, de winst voor George Soros en zijn vazallen... en dat is een verlamd en ontwricht Europa (en Amerika), klaar voor WO III !

friesland anno 716

In 1863 verscheen bij A.C. Kruseman te Haarlem een uitmuntend werk van Dr. D. Lubach, getiteld: De bewoners van Nederland. Grondtrekken eener vaderlandsche Ethnologie. Vóór dien tijd was er over de ethnologie van Nederland weinig of niets geschreven, en de heer Lubach moest een geheel braakliggend veld ontginnen. Zooveel te meer roem en eer oogstte dus deze ijverige geleerde, toen bovengenoemde studie, een degelijk en met de uiterste zorg bewerkt handboek, door hem werd uitgegeven. Sedert dien tijd heeft de ethnologie van ons vaderland ook meer de aandacht onzer geleerden en beoefenaars van wetenschappen getrokken, ofschoon zij dan ook nog steeds van alle natuurkundige wetenschappen wel de minst beoefende moet genoemd worden. Sedert dien tijd ook zijn er zeventien jaren verloopen, en in dien tijd stond, vooral ook in Duitschland, de ethnologische wetenschap niet stil. Veel, wat er over de volkenkunde van Duitschland, en vooral van onze oostelijke buren en verwanten, de Nederduitsche Duitschers in noordwestelijk Duitschland, verscheen, kwam ook gedeeltelijk ten bate aan de kennis van ons eigen volk.

En een verblijdend verschijnsel valt er te vermelden van lust tot beoefening dezer wetenschap. Sedert eenigen tijd namelijk heeft het Aardrijkskundig Genootschap met kracht de taak op zich genomen, om den beoefenaren der Nederlandsche ethnologie een voornaam hulpmiddel te verschaffen bij hunne studiën, te weten eene linguistische kaart van Nederland, waarop de verspreiding, uitbreiding en onderlinge verhouding der verschillende tongvallen, die in Nederland door 't volk worden gesproken, aangegeven worden. De kennis der Nederlandsche tongvallen en streekspraken toch, waartoe ook ik het mijne mocht toebrengen door de uitgave van mijn Algemeen nederduitsch en friesch Dialecticon ('s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1874), is een der eerste en voornaamste grondslagen, waarop 't gebouw der ethnologische wetenschap gevestigd en voltrokken wordt.

De noodige bouwstoffen tot het samenstellen van zulk eene linguistische kaart zijn reeds grootendeels bijeengebracht uit alle streken des lands, door den ijver eener commissie uit bovengenoemd genootschap en door de welwillende hulp en medewerking van velen in den lande. Eerlang mogen we de uitgave van deze kaart verwachten, die, hopen we, aan allen, welke eraan medewerkten, tot eere zal strekken; die een uitmuntend hulpmiddel zal blijken te zijn bij de beoefening der volkenkunde en een krachtige prikkel tevens, om velen tot de studie der ethnologie van 't Nederlandsche volk en der dialectologie van de Nederlandsche taal op te wekken. Moge ook het volgende opstel daartoe iets bijbrengen en den vriendelijken lezer niet onwelgevallig zijn!

Onze voorouders, de Batavieren

‘Onze voorouders, de Batavieren’ - zoo luidt de geijkte uitdrukking, die reeds sedert een paar eeuwen zeer algemeen in Noord-Nederland in gebruik is en die men in den regel hoort bezigen, als er sprake is van het oude volk, het voorgeslacht van het hedendaagsche volk van Nederland. De oude Friezen worden daarbij zelden genoemd, en de oude Saksen en oude Franken bijna nooit. En toch dienen Friezen, Saksen en Franken juist wel in de eerste plaats vermeld te worden, en Batavieren, met Caninefaten, Frisiabonen, enz. eerst in de tweede plaats, als men onze voorouders wil noemen. Maar steeds blijven de Batavieren in de schatting van 't Nederlandsche volk als voorgeslacht de eerste, zoo niet de eenige plaats bekleeden; toch blijft voor en na ‘onze voorouders, de Batavieren’ de geliefde phrase. Intusschen gaat het met deze uitdrukking als met zoo menig ander geijkt gezegde, dat jaar in, jaar uit, soms eeuw in, eeuw uit, door den een den ander onnadenkend wordt nagesproken; zij is namelijk zeer vaag, en op de volle waarheid ervan valt vrij wat af te dingen.

Eigenlijk is ze maar zoo eene spreekwijze - meer niet. Zoo men de Batavieren dan toch noemen wil, dat men dan zegge: de Batavieren waren de voorouders van een klein gedeelte van het Nederlandsche volk. Zoo zou men nader bij de waarheid komen. Maar ook dan nog zou er op deze stelling wel 't een en ander aan te merken zijn. Die nauwkeurig en juist zich wil uitdrukken, als hij het voorgeslacht bespreekt van het hedendaagsche Nederlandsche volk, dient te zeggen: onze voorouders, Friezen, Saksen en Franken. Maar de Batavieren, die slechts een stam uitmaken van het geheele Frankische volk, kunnen hierbij niet afzonderlijk vermeld worden. In het kort samengevat, staat het met de oorspronkelijke afstemming van ons volk aldus: Het Nederlandsche volk, de Germaansche Zuid-Nederlanders of Belgen natuurlijk eronder begrepen, behoort, met de Duitschers, Engelschen, Denen, Noren, Zweden en IJslanders, tot de groote Germaansche volkerengroep, die, wat beschaving, macht en rijkdom aangaat, tegenwoordig de eerste plaats inneemt onder alle volken der aarde.

De nieuwe Germanen waaieren uit over de hele wereld!

Met de Duitschers en de Engelschen, en dus ook met de Germaansche bewoners van Schotland en Ierland, met de Anglo-Amerikanen, de Anglo-Australiërs, als uit het Engelsche volk voortgesproten, met de Engelschen en Nederlanders in Indië en Afrika (Kaap de goede Hoop, Transvaal en Oranje-Vrijstaat), enz. behooren de Nederlanders tot die onderfamilie der Germanen, die men de Germaansche in engeren zin noemt, in tegenoverstelling met de Skandinaafsche onderfamilie. Deze eigenlijk Germaansche volkerengroep splitst zich nader in Neder- en Hoogduitschers en Engelschen, ofschoon deze laatsten oorspronkelijk toch ook van Nederduitschen bloede, en wel hoofdzakelijk van Anglo-Saksischen stam zijn. De Hoogduitsche groep omvat de volksstammen van Zuid- of Opper-Duitschland, van Duitsch Zwitserland en Duitsch Oostenrijk (behalve de Duitschers in Zevenbergen, de zoogenoemde Saksen, die van Nederduitschen stam zijn); terwijl de Nederduitsche afdeeling alle Duitsche stammen van Noord- of Neder-Duitschland, van Noord- en Zuid-Nederland en van Frankrijk (Fransch-Vlaanderen) omvat.

Van oudsher stelden zeer veel verschillende volksstammen deze belangrijke Nederduitsche groep der Germaansche volkeren-familie samen. In noordwestelijk Germanië, tusschen de Elve en de Schelde, en ook nog zoowel benoorden den mond der eerstgenoemde, als bewesten dien der laatstgenoemde rivier, ons hedendaagsch Nederland dus geheel ingesloten, waren het hoofdzakelijk Friezen, Saksen en Franken, die deze Nederduitsche groep uitmaakten. Wel treffen we in vroegeren en lateren tijd allerlei andere namen aan van velerlei volksstammen, die deze lage en vlakke landen aan de Noordzee en de min of meer diep landwaarts in gelegene veen-, geest- en heidegronden bewoonden - Angelen, Kauchen, Amsivariërs, Tubanten, Tenkteren, Usipeten, Bructeren, Frisiabonen, Sturiërs, Chamaven, Batavieren, Caninefaten, Maresaten, Sikambers, Tassandriërs, Menapiërs, Morinen, zelfs Wilten en Wenden, en hoe ze verder allen mogen heeten; maar deze kleine volksstammen waren toch wel grootendeels, zoo niet allen, slechts onderafdeelingen van de drie genoemde hoofdstammen.

Zoo behoorden de Kauchen of Hugen met de Amsivariërs en Frisiabonen tot de Friezen; de Tubanten waren Saksen, de Batavieren Franken, enz. Ook hadden ze ongetwijfeld weinig of geen afzonderlijke zelfstandigheid. Zoo verdwenen dan ook vroeger of later hunne namen en verdween ook hun volksbestaan, zooveel of zoo weinig dat dan ook ware. Ten deele zijn ze wel onder de macht der Romeinen verpletterd geraakt en verstrooid geworden, of ze hebben zich later weer nader bij den hoofdstam van hun volk aangesloten en zijn daar weer volkomen in opgenomen en erin opgegaan; maar van de oudste tijden af zijn Friezen, Saksen en Franken de drie hoofdstammen geweest, evenals ze dat heden ten dage nog zijn, die het Nederduitsche volk in noordwestelijk Germanië samenstelden. En uit deze drie volksstammen is ook het volk van het hedendaagsche Nederland voortgesproten.

De Batavieren, onze voorouders

De Batavieren - onze voorouders. Wanneer zal eindelijk die phrase niet meer gangbaar zijn; wanneer zal men eindelijk aan die veel bewierookte Batavieren eens de welverdiende ruste gunnen? Volgens de meening der beste oudheid- en geschiedkundigen onzer dagen, volgens de betrouwbaarste en de jongste onderzoekingen op ethnologisch, geschied- en taalkundig gebied mag men die Batavieren als eene afzonderlijke, op zichzelve staande natie niet meer beschouwen, veel minder nog aannemen als het eenige of algemeene voorgeslacht van alle Nederlanders. Neen - maar de Batavieren waren een deel van het Frankische volk, een deel, dat zich in weinig of niets van de andere Franken onderscheidde. Het waren Franken, die in de Bataue, de Betuwe, woonden; dus Batausche, Betuwsche Franken, Betuwers, Batauers, of Batavi, volgens de Romeinen. Ik maak mij deze voorstelling: omstreeks het begin onzer tijdrekening ontdekten de Romeinen Nederland.

Franken


Friezen anno 716

Zo woonden de Friezen (min-of-meer... omdat de Friezen eigenlijk op terpen woonden) en de Saksen...

Met andere woorden: toen kwamen er voor het eerst eenige Romeinen, leden van het volk, dat destijds, met de Grieken, onder alle volken der bekende wereld op den hoogsten trap stond van macht en beschaving, in de lage landen aan de Noordzee, rondom de monden der rivieren Eems, IJsel, Rijn, Maas en Schelde gelegen. Zij vonden inboorlingen in deze landen, Germaansche volksstammen, en dezen waren, in het oog der Romeinen, barbaren, wilden zouden wij nu zeggen, of althans: een volk, dat op een zeer lagen trap van beschaving staat. Die Romeinen waren wel hoofdzakelijk krijgslieden, maar ook kooplui zullen er ongetwijfeld wel onder hen geweest zijn, nevens gelukzoekers, en zeer waarschijnlijk ook wel eenige meer ontwikkelden, jongelieden van aanzienlijken huize, misschien wel enkele geleerden. Zij vormden dan eene expeditie, zooals men dat nu noemt, die, gedeeltelijk uit staatkundige drijfveeren, gedeeltelijk om handelsbelangen, gedeeltelijk misschien ook wel om wetenschappelijke redenen, dien verren tocht ondernam, volkomen zooals heden ten dage ook expedities uit de beschaafde Europeesche en Amerikaansche volken naar de binnenlanden van Afrika of naar de Noordpool trekken.

Die Romeinen kwamen het naaste en laatste uit Opper-Duitschland, waar reeds sinds langen tijd Romeinsche volkplantingen gevestigd waren, langs den natuurlijken weg, langs den Rijn, in ons land. Ter plaatse, waar de Rijn-delta begint; waar de Rijn vooreerst zich in twee armen, Waal en Rijn, splitst, en waar hij verderop met vertakkingen van de Maas eene reeks vormt van eilanden, door die rivierarmen omvat, of van zoogenoemde waarden, dáár liet die Romeinsche expeditie zich eerst neder; want dáár was immers eene door de natuur aangewezene halte. Onze Romeinen vonden daar een Germaansch volk gezeten, een natuurvolk, weinig beschaafd. Zij verstonden van die oorspronkelijke inboorlingen, dat dezen de landstreek, door hen bewoond, Bataue noemden, - Bataue, een naam, dien de Romeinen natuurlijk niet anders uitspreken en schrijven konden dan als Batave, Batavia, - Bataue, bat aue, tegenwoordig Betuwe; dat is goed oud-Nederduitsch en beteekent in onze hedendaagsche taal: goede, dat is vruchtbare landstreek, in tegenoverstelling van de daarnevens liggende Fale aue of Veluwe, dat is: de vale, onvruchtbare landstreek.

Vale Ouwe en Bate Ouwe... of was het ‘boten bouwen’?!

Maar omdat die oorspronkelijke bewoners van het riviereiland tusschen Rijn, Maas en Waal, waarmede de Romeinen in ons land het eerst in aanraking kwamen, in de Bataue of de Betuwe woonden, dus Batauers, Betuwers, of Batavi volgens de Romeinen, waren, daarom maakten ze nog geen afzonderlijk volk uit. Neen, maar het waren Franken, of althans, ze waren van Frankischen stam; behoorden, om zoo nauwkeurig mogelijk te spreken, tot die Germaansche volkerengroep, waartoe ook dat volk behoorde, dat later in de geschiedenis onder den naam van Franken optreedt en dat als de hoofdstam, als het type van die groep, wordt aangenomen. Zoo dan, de Batavieren waren Franken, evenals hunne buren, evenals al het volk, dat in zuidelijk Gelderland, in Noord-Brabant, in Kleefsland en in 't verdere Neder-Rijnland gezeten was. Toch noemden ongetwijfeld de Batavieren zichzelven niet Franken, want die naam treedt eerst later in de geschiedenis op en was aanvankelijk ook slechts de naam van een bondgenootschap, waartoe verschillende verwante Germaansche volksstammen zich vereenigden.

Maar ook buitendien: zoo zal immers ook nog heden ten dage een gering man, een boerenarbeider b.v. uit de Betuwe, als een vreemdeling bij hem in 't dorp komt en hem dan vraagt, wat voor een landsman hij is, verwonderd antwoorden: ‘Wel, man! ik ben een Betuwer - en weet ge dan niet, dat ge hier in de Betuwe zijt?’ ‘Misschien ook zal hij antwoorden: ‘Ik ben een Gelderschman.’ Maar dat hij een Nederlander is, dat antwoord zal hij wel zelden of nooit geven; dat begrip is hem te vaag, veel te onbepaald. En zeggen: ‘Ik ben een Germaan’, dat kan hij niet; dat woord en zijne beteekenis zijn bij ons volk onbekend. En zoo ging het in die oude tijden ook, en natuurlijk nog in meerdere mate. De Germaan, de Frank, die in de Bataue woonde, zei den Romein, dat hijzelf een Batauer was, en de Romein maakte zich dat voor hem vreemde, barbaarsche woord, voor mond en pen, als Batavus van pas. En toen later, in de middeleeuwen, Nederlanders den oorsprong van hun volk gingen nasporen in Romeinsche geschiedboeken, aardrijkskundige werken en reisbeschrijvingen (en anderen dan Romeinsche waren er niet, en konden er uit den aard der zaak ook niet zijn), toen vonden zij in die Romeinsche boeken het volk der Batavi genoemd en beschreven als bewoners van dat deel onzes lands, waarmede de Romeinen het eerst bekend werden.

Romeins fort

Romeins fort in het vlakke laagland van de ‘nederlanden’..

Romienen en Batavieren

Romeinen en Batavieren...

En van dat Latijnsche woord is het monsterachtige en geheel onredelijke Nederlandsche woord Batavieren gevormd, terwijl daar dan nog de beteekenis aan gehecht wordt van den naam van een afzonderlijk, op zichzelf staand volk, dat dan tot stamvolk van alle Nederlanders gemaakt wordt. O ergerlijke dwaling! Hadden die in allerlei Grieksche en Latijnsche geleerdheid bevangen ouden dat Latijnsche woord Batavi maar goed vertaald met Batauers of met Betuwers, zooals het ook zijn moet, en hadden zij van dat verlatijnschte, maar oorspronkelijk toch goed Nederduitsche woord maar niet dat monsterachtige woord Batavier gevormd, - wel! het Nederlandsche volk had niet eeuwenlang diezelfde oude Betuwers voor zijne oorspronkelijke, algemeene voorouders gehouden; de hoofdstad van onze Oostindische bezittingen had nooit den naam Batavia gekregen, en ook hadden wij er nooit eene Bataafsche republiek op na gehouden.

Batavieren zakten in holle boomstammen de Rijn af...

Kort en goed - naar mijne meening hebben Batavieren, zoo genoemd als een geheel afzonderlijk volk, wel nooit bestaan; zij zijn ook even min de algemeene voorouders van het Nederlandsche volk; ook niet, al noemt men als zoodanig de Friezen nevens hen. Neen, maar de Batauers, de Batavi, die door de Romeinen op het zoogenoemde eiland der Batavieren, op het rivier-eiland tusschen Rijn en Waal, dus in de Betuwe gevonden werden, waren Franken, waren een deel volks van Frankisch-Germaanschen stam. En zij mogen de voorouders van de hedendaagsche Betuwsche bevolking wezen, maar meer zijn ze dan wis ook niet. Om het nog eens te herhalen: het Nederlandsche volk stamt af van Friezen, Saksen en Franken. Met andere woorden, en nauwkeuriger uitgedrukt: het Nederlandsche volk bestaat uit Friezen, Saksen en Franken. Want inderdaad, die drie onderscheidene Germaansche volksstammen bestaan nog heden ten dage in Nederland.

De oppervlakkige beschouwer en de man, die aan de ethnologie van het Nederlandsche volk nooit bijzonder zijne aandacht schonk, zij mogen slechts een algemeen Nederlandsch volk kennen, de wetenschappelijke man weet wel beter. En hoe meer men aan dit onderwerp zijne aandacht wijdt, hoe meer onderscheid men opmerken zal tusschen deze drie samenstellende deelen van ons volk, hoe meer ook de grenzen der landstreken, door hen bewoond, duidelijk zullen worden. In het belangrijke werk van Dr. D. Lubach, in den aanvang dezer studie genoemd, vindt men een ethnologisch schetskaartje van Nederland, waarop de grenzen der landstreken, door de hoofdstammen van ons volk bewoond, aangegeven zijn. Althans in hoofdzaak. Want de geleerde Schrijver onderscheidt daar slechts twee hoofdstammen: den Frieschen en den Nederduitschen. Hij voegt Saksen en Franken samen tot één hoofdstam, die door hem de Nederduitsche stam genoemd wordt, in tegenoverstelling van den Frieschen stam.

De grenzen van den Frieschen volksstam en de vermenging van de Friezen met Saksen en Franken, waardoor een groot gedeelte van den Nederlandschen bodem thans eene gemengde bevolking heeft, zijn op dit kaartje zeer juist aangegeven. Maar natuurlijk slechts in algemeene hoofdtrekken, geenszins in bijzonderheden, noch in min of meer scherpe omtrekken, die toch werkelijk hier en daar ook nog voorkomen. Eene uitgebreide, in bijzonderheden tredende ethnologische kaart van Nederland, zooals andere volken, in de eerste plaats de Duitschers, die van hun land en volk hebben, blijft ons nog steeds ontbreken. Zulk eene kaart te ontwerpen levert trouwens ook zeer vele bezwaren en groote moeielijkheden op, en wellicht is de kennis van de ethnologie van Nederland daartoe nog niet voldoende ontwikkeld, en ontbreekt het nog aan de noodige bouwstoffen. Maar nu we ons eerlang in 't bezit van eene spraakkaart van Nederland zullen mogen verheugen, zal deze ongetwijfeld de kans op het verkrijgen van eene ethnologische kaart zeer vergrooten.

Want het kan niet anders, of zulk eene spraakkaart moet in menig opzicht met eene ethnologische kaart overeenstemmen. Eene voorloopige schets van zulk eene ethnologische kaart van Nederland moge hier, in beschrijving, eene plaats vinden’. Tot zover De Tijdspiegel in dit tweede deel. Meer de volgende keer in deel 3.

Evert Jan Poorterman

Delen tekst zijn uit de Statenvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap Haarlem - 1987 (350 jaren Statenvertaling 1637-1987). Ik dank Carolus Verhulst; oprichter van Uitgeverij Mirananda te Wassenaar, voor het uitgeven van Sitchin's boek en voor zijn bijdrage als vertaler van de tekst, mijn ouders, mijn gidsen en onderzoekers en schrijvers als Immanuel Velikovsky, Erich von Däniken, Robert Charroux, Zecharia Sitchin, Alan Alford, Ernst Gideon, Iman Wilkes, de schrijvers danwel samenstellers van het Oera Linda Boek en tal van andere pioniers zoals Jan van Gorp (Iohannes Goropius Becanus, geboren te Hilvarenbeek, 1518-1572), Simon Stevin van Bruggen (Brugge, 1548-1620), Berend Willem Hietbrink (Maastricht 1943-...), Hylke Welling (1930-2020), Michel de Nostradame (St. Rémy, 1503-1566), Pieter van der Meer en Alex Onbekend en Ansi mijn mentor en taalmeester en anderen die mij inspireerden...

Voor vragen en/of suggesties kun je Evert Jan rechtstreeks mailen op evertjan(apestaart)niburu.co

EVERT JAN POORTERMAN/NIBURU.CO

Bezoek ook eens gezondheidswebwinkel Orjana.nl